Piraat Jan Crabbe

Uit Sint Anna ter Muiden
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Jan Crabbe werd rond 1280 geboren in Sint Anna ter Muiden dat toen nog Mude heette. Hij werd een gevreesd piraat die als eerste een katapult op zijn schip monteerde, dat overigens de naam 'De la Mue' droeg, 'Van Mude'.

  • Hier volgt een verkorte Nederlandse bewerking van een Engels artikel over zijn leven, dat verscheen in 1992 in het tijdschrift Rond de poldertorens.


Johan Crabbe : piraat, koopman en avonturier uit Mude. Verkorte bewerking van: Lucas, H. S. 'John Crabbe, Flemish pirate, merchant and adventurer'. In: Speculum, 20:3 (1945), 334-50.

  • C.H. Buitenhuis


  • Inleiding


Wie alleen al de naam van Johan Crabbe noemde in de eerste helft van de 14e eeuw, liet de toehoorders de rillingen over de rug lopen. Gevreesd werd hij op de schepen en het slagveld; zowel beschermd als gezocht door koningen en graven.
Omstreeks 1280 werd hij geboren te Sint-Anna-ter-Muiden. Zijn list, onverschrokkenheid en krijgsmanskunst heeft hij kunnen gebruiken in een tijd, waarin de handel in de middeleeuwen hoog opbloeide en waar roof en onderlinge ruzies tussen de staten het voorspel vormden voor de 100-jarige oorlog (1337-1437). In die tijd heeft Engeland een groot deel van Frankrijk bezet. Wij zullen zijn rondzwervingen nagaan in Vlaanderen, Schotland en Engeland.


  • Piraterij


Op 17 november 1306 vraagt de kapitein van Philips de Schone in Douai aan graaf Robrecht van Vlaanderen om een rechtsprocedure aan te gaan met Johan Crabbe, omdat de kapitein rapport had uitgebracht over de roof van het schip "Waardebourc" bij de haven van La Rochelle. Deze roof omvatte onder meer 160 vaten wijn. Bij verstek wordt Johan Crabbe veroordeeld. In het verdrag tenslotte van Pontoise (juni 1312) tussen de graven Robrecht en Willem, graaf van Henegouwen, Holland en Zeeland, met Philips de Schone als arbiter, wordt de schuld erkend aan De le Waerde uit Dordrecht, wiens eigendom het schip was.
Een tweede, vanwege zijn omvang zeer bekende zeeroof, betrof die in het voorjaar 1310, waarbij het schip van Alice de gravin van Marshall bij Dover op weg naar Londen het slachtoffer werd. De buit bestond uit juwelen, goud, zilver en weefsels voor bij elkaar voor 2000 l (l= livre/pond) aan waarde. Het schip van Johan Crabbe was genaamd : "De la Mue". Weer werd Robrecht, graaf van Vlaanderen verzocht de schuldige voor de rechter te brengen in een brief van 28 mei 1310. Pas in 1315 kwam het antwoord, dat wel de schuldigen veroordeeld werden, maar dat schadevergoeding onmogelijk was. Johan Crabbe was namelijk naar Aberdeen gevlucht. Daar zaten al meer Vlamingen om Engelse schepen te beroven onder het welgevallig oog van het Schotse koningshuis. Als gevolg hiervan werden bezittingen van Vlamingen in Engeland geconfisceerd. In deze tijd werden door Johan Crabbe onder meer 89 zakken wol van Engelse schepen geroofd. Een poging van de Engelse koning Edward II, ook op verzoek van de Franse Lodewijk X, om na vele roverijen op de Noordzee, de Vlamingen uit Engeland te weren en hun goederen te confisceren liep op niets uit.
De hongersnoodjaren in Vlaanderen van 1315 tot 1317, gaven Johan Crabbe aanleiding om terug te keren. Zeeroof van voedsel was voor graaf Robrecht van Vlaanderen een legitieme reden om de hongersnood te stillen. Johan was intussen in 1316 tot admiraal benoemd door de graaf alsook namens de steden Brugge, Gent en Ieper. De grootste roof was die van het schip "La Bonna Navis de la Strode". Deze was op weg van Bordeaux en Bazas naar Engeland met 86 vaten wijn en 25 pijpen (= 6.250 gallons). Een verzoek om gerechtelijke stappen aan graaf Robrecht leverde niets op.
Het schip ging naar de heer van Maldegem in Vlaanderen en de wijn was voor des graaf's eigen gebruik.
Johan Crabbe's faam als genadeloze vrijbuiter was nu alom bekend. Lodewijk Van Velthem maakte in die tijd het volgende gedicht:
Ende oec dese lede Crabbe
worp oec in sine swabbe,
Dese dede opt water grote scade,
Hine dede niemene genade,
Alse nu was hi hier, alse nu daer,
Men wiste sijns wachten waer,
Alse nu was hi met ene here,
Alse nu settihem ten kere.
Ende trac hem an een andren dan.
Dits der quader rovers gespan,
Sine houden niet datsi geloven
Ende uit leste bliven si bedrogen. ())


Uit : Voortzetting van de Spieghel Historiael, III, Brussel, 1938, p. 196


  • In Schotse koninklijke dienst


Wegens beschuldiging van moord vluchtte Johan Crabbe naar Berwick in Schotland. Dit plaatsje ligt op de linker oever van de rivier de Tweed. Er lag daar een belangrijke vesting tegenover het Engelse gebied. Johan werd er bewaker van militaire goederen, aldus vinden wij in een lofgedicht op hem vermeld, gemaakt door de Schotse dichter Robert Bruce. De plundering van Engelse schepen ging voort en leverde ook voedsel op voor de Schotse koninklijke familie.
In de oorlog van 1332 tussen Schotland en Engeland werd Johan Crabbe door de Schotse aanvoerder Sir Andrew Moray opgeroepen met 10 Vlaamse schepen naar Perth te komen. Alle 10 schepen gingen verloren tegen de Engelsen bij Perth. Op 7 oktober namen de Engelsen Perth in. De Engelse koning Edward trok zuidwaarts terug naar Roxburgh. De Schotse Moray werd gevangen genomen, evenals Johan Crabbe.


  • Aanstelling in Engelse koninklijke dienst


Johan Crabbe werd in de ketenen geslagen onder meer omdat de roof van de "Bona navis" nog terugbetaald moest worden. Het lukt hem echter om onder betaling in termijnen van 1000 marks als losprijs een vrijgeleide te krijgen naar het Engelse koninklijke hof. In deze donkerste periode van zijn leven, wist hij zijn nadelige positie in een voordelige om te zetten. Hij had er met succes op gespeculeerd dat de Engelse koning hem nuttig kon inzetten met zijn kennis van Schotland. Met zijn hulp werden de Schotten dan ook op 19 juli 1333 bij Berwick verslagen. Zijn verraad werd door zijn medebewoners van Berwick beantwoord met het doden van zijn zoon. De Engelse koning Edward II schold hem zijn schulden kwijt en verleende hem tevens het ambt van slotvoogd van het kasteel Somerton in Lincolnshire. Hieraan waren de opbrengsten van het landgoed verbonden, alsmede een jaarsom van 20 l. In 1334 waren er nog steeds moeilijkheden met de Schotten, warbij Johan Crabbe de koning hielp.


  • De Engelse oorlog tegen Frankrijk en Schotland met de slagen bij Sluis en Doornik (1340)


De oorlog met Schotland werd nog voortgezet, terwijl de oorlog met Frankrijk, de 100-jarige, begon in 1337. Het was in Engelands belang de zeewegen, die het met Dordrecht, Antwerpen en Brugge verbond, vrij te houden. Met hertog Jan III van Brabant onderhield Edward II goede contacten vanwege de stapelplaatsen van Engelse wol in hun gebied en vanwege de financiering van de oorlog. Johan Crabbe voerde onder het bevel van admiraal Robert de Morely een deel van de vloot aan. De oversteek naar Vlaanderen was er op gericht om de havens van Antwerpen en Brugge voor de Engelsen te beschermen. De 23e juni 1340 vanaf 3 uur 's middags woedde de zeeslag bij Sluis. Ze duurde tot de avond viel. Het grootste deel van de Fransen was op de vlucht geslagen. Zwemmende werden ze door de bewoners van Sluis en Mude beschoten vanaf de dijken. Na de verovering van Sluis volgde de overwinning van Doornik, waaraan ook weer Johan Crabbe deel nam. De erkenning van Johan Crabbe's verdienste voor Engeland kwam tot uiting in de declaratie van de Engelse kanselarij te Gent, waarin zijn rechten op de opbrengsten van het landgoed Somerton als slotvoogd weer werden vastgelegd.
Intussen leverde de oorlog betalingsproblemen op, zodat ook Johan Crabbe naar het wol producerende graafschap Nottingham werd gestuurd, teneinde belastinggelden te verzamelen. Terug op het oorlogsveld, was Johan Crabbe ook aanwezig bij de verovering van Kales en Crécy in 1346.
Intussen bleven de Schotten niet stil zitten. Onder druk van Philips VI vielen zij Engeland binnen. Zij werden echter verslagen bij Neville's Cross, Durham op 17 oktober 1346. Velen werden gedood of gevangen genomen, waaronder koning David.
Johan Crabbe kreeg opdracht om de belangrijkste gevangenen als Walter de Maundeville en William Douglas onder zijn hoede te nemen te Somerton, nadat zij voordien verbleven in de Londense Tower. Het laatste historische feit dat we van hem vinden, is het bericht uit 1348 om te verschijnen - "if he will" - voor een parlementaire commissie in verband met een geschil omtrent het gebruik van de meentgronden in Boothby, Lincolnshire.
In 1352 overlijdt hij in Somerton. Wij lezen dat twee afgezanten van de Raadskamer van Westminster zijn bezittingen in Lincolnshire gaan inventariseren.